Bregman&Last > Voor al uw fiscale- en administratieve diensten
  • Adres: Bouwstraat 10, 7462 AZ Rijssen

Author Archives: miranda

Kantonrechter stelt vragen aan UWV over deskundigenoordeel

Uit het advies van de bedrijfsarts en uit het deskundigenoordeel van de verzekeringsarts van het UWV zou volgen dat de werknemer in staat was om passende arbeid te verrichten en dat de werknemer, die geweigerd had die passende arbeid te verrichten, dus geen recht had op loon, maar omdat de kantonrechter twijfels heeft bij de juistheid van die oordelen, stelt hij vragen aan de verzekeringsarts van het UWV.

Bij een bedrijf dat plastic verpakkingen maakt, werkt een werknemer die op 1 april 2019 ziek is uitgevallen voor zijn werk. Op 26 augustus 2020 stelt een medisch onderzoeksbureau vast dat de werknemer mogelijkheden heeft om arbeid te verrichten, met beperkingen. Op basis van die beperkingen stelt een arbeidsdeskundige vervolgens vast dat de werknemer zijn eigen werk niet kan doen, dat er bij de werkgever ook geen passende arbeid voor de werknemer is en dat een “tweedespoortraject” moet worden gestart om passend werk bij een andere werkgever te zoeken. Volgens de arbeidsdeskundige zijn er bij de werkgever echter wel re-integratiemogelijkheden in de vorm van licht fysiek werk zonder werkdruk.
Kort daarna deelt de werknemer echter mede dat hij aan een revalidatietraject gaat beginnen en in verband daarmee in het geheel niet kan werken. De werkgever roept de werknemer op om vanaf 5 oktober 2020 twee keer twee uur per week te komen werken, zonder werkdruk. De bedrijfsarts oordeelt op 5 oktober 2020 dat dat werk passend is en vermeldt daarbij dat een regeling is getroffen voor het woon-werkverkeer. Tegelijkertijd vermeldt de bedrijfsarts dan echter dat de klachten van de werknemer zijn toegenomen en dat per taxi naar het werk reizen niet mogelijk is. Het advies van de bedrijfsarts verandert daardoor echter niet. De werknemer is het daarmee niet eens en vraagt een deskundigenoordeel aan het UWV. Om de zaak niet te escaleren en op advies van de bedrijfsarts, wacht de werkgever dat deskundigenoordeel af. De werkgever deelt daarbij echter wel mede dat de loonbetaling vanaf 5 oktober 2020 zal worden stopgezet als de werknemer niet bij het deskundigenoordeel door het UWV in het gelijk wordt gesteld.
Op 28 oktober 2020 start dan het revalidatietraject van de werknemer, maar al op 10 november 2020 laat de revalidatiearts in een brief aan de huisarts weten dat de revalidatiebehandeling niet mogelijk is door psychische klachten en dat een spoedverwijzing naar de GGZ nodig is. Op 17 november 2020 komt dan het deskundigenoordeel van de verzekeringsarts van het UWV. Die acht de werknemer in staat om op 5 oktober 2020 twee maal per week twee uur lichte arbeid te verrichten. De verzekeringsarts van het UWV kent echter de brief van de revalidatiearts niet en heeft ook geen informatie opgevraagd bij de behandelende artsen. Het deskundigenoordeel is voor de werkgever reden om de loonbetaling vanaf 5 oktober 2020 stop te zetten. De werknemer vraagt dan nog een second opinion aan een andere bedrijfsarts, maar die zegt “geen salomonsoordeel te kunnen vellen”. Wel adviseert deze andere bedrijfsarts om zo snel mogelijk informatie op te vragen bij het GGZ.
Op 23 december 2020 hervat de werkgever de loonbetaling. Per 1 april 2021 kent het UWV aan de werknemer een WGA-uitkering toe, wegens volledige arbeidsongeschiktheid. Bij deze aanvraag heeft een (andere) verzekeringsarts van het UWV vastgesteld dat er op dat moment geen mogelijkheden tot het verrichten van arbeid waren.
Als de werknemer bij de kantonrechter betaling van het loon vordert van 5 oktober 2020 tot 23 december 2020, stelt de kantonrechter dat op basis van het advies van de bedrijfsarts en het deskundigenoordeel van het UWV zou moeten worden geoordeeld dat de werkzaamheden passend waren en dat de werknemer dus geen recht had op loon. Maar de kantonrechter heeft daaraan toch twijfels, omdat het UWV later heeft geoordeeld dat de werknemer geen arbeidsmogelijkheden had terwijl niet gebleken is dat de medische situatie toen anders was, omdat de bedrijfsarts en de (eerste) verzekeringsarts van het UWV geen rekening hebben gehouden met de brieven van de revalidatiearts en van de bedrijfsarts die de second opinion heeft gegeven, en omdat er nadien ook nog een brief van de behandelend psychiater is gekomen met een diagnose en een voorstel voor een behandeling.
Op grond van een bevoegdheid in de wet, besluit de kantonrechter daarom om vragen te stellen aan de verzekeringsarts van het UWV die het deskundigenoordeel heeft gegeven. De beslissing op de vordering van de werknemer wordt aangehouden in afwachting van de reactie van die verzekeringsarts.

Ontslagname of ziekmelding?

Een werknemer die zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd om medische redenen, claimde later dat hij de arbeidsovereenkomst niet had opgezegd maar dat hij zich ziek had gemeld. Dat geloofde de rechter niet, maar de rechter wil wel nader onderzoeken of later niet alsnog een ziekmelding is gedaan, omdat de werkgever, die eigenrisicodrager is voor de betaling van Ziektewetuitkeringen, dan die Ziektewetuitkering mogelijk moet betalen.

Bij een horecaonderneming werkt een werknemer op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Voorafgaand aan het begin van de arbeidsovereenkomst werkte de man als nachtportier en hij beklaagt zich er steeds over dat hij veel moeite heeft met het wisselen van het ritme van dag en nacht. Op 19 mei 2020 stuurt hij een e-mailbericht aan zijn werkgever met de mededeling dat hij om gezondheidsredenen ontslag neemt en dat hij nog een aantal weken zal uitwerken, tot en met de tweede week van juni. De werkgever bevestigt dit ontslag direct per e-mail en een week later per brief. In de brief wordt 17 juni 2020 als ontslagdatum genoemd. In reactie daarop vraagt de werknemer om een getuigschrift. Op 29 mei 2020 stuurt de werknemer een e-mailbericht aan de werkgever met de mededeling dat hij zich gedwongen ziet om per direct te stoppen met werken, omdat hij geen geld meer heeft om benzine te kopen en dus niet meer naar zijn werk kan komen.
Op 27 juli 2020 meldt de werknemer zich ziek bij het UWV. Bij brief van 3 november 2020 vraagt de werknemer aan de werkgever, die eigenrisicodrager is voor de Ziektewet, om vanaf 17 juni 2020 een Ziektewetuitkering te betalen. Bij brief van 29 april 2021 weigert de werkgever dat omdat de werknemer zich niet ziek gemeld heeft tijdens het dienstverband of binnen een periode van vier weken daarna.
De werknemer verzoekt daarop de opzegging van de arbeidsovereenkomst per 17 juni 2020 te vernietigen. Hij stelt dat hij op 19 mei 2020 ziek was en dat hij zich toen ziek gemeld heeft. Het zou niet de bedoeling zijn geweest om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Voor het vernietigen van een opzegging geldt een vervaltermijn van twee maanden, maar die is volgens de werknemer pas op 29 april 2021 gaan lopen omdat niet eerder aan hem duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst zou zijn opgezegd. De werknemer wijst daarbij op een aantal omstandigheden, maar de kantonrechter vindt het ongeloofwaardig dat de werknemer niet eerder zou hebben begrepen dat de werkgever de arbeidsovereenkomst als opgezegd beschouwde. De vervaltermijn is dus verstreken en de werknemer kan de opzegging niet meer vernietigen.
De werknemer vordert echter ook nog betaling van de Ziektewetuitkering die de werkgever als eigenrisicodrager verschuldigd zou zijn vanwege de ziekmelding per 29 mei 2020. Volgens de kantonrechter was echter van een ziekmelding op of na 19 mei 2020 geen sprake. Omdat op 2 juli 2020 iemand namens de gemeente bij de werkgever heeft gemeld dat de werknemer heel ziek blijkt te zijn, wil de kantonrechter nog wel onderzoeken of dat als een ziekmelding kan worden beschouwd. Daarom wordt door de kantonrechter een nieuwe mondelinge behandeling vastgesteld.

Schadevergoeding UWV wegens onzorgvuldig deskundigenoordeel

Het UWV handelt onrechtmatig ten opzichte van een werkgever door een gebrekkig deskundigenoordeel af te geven. Het UWV moet daarom 40% van de schade vergoeden die de werkgever heeft geleden in de vorm van loondoorbetaling aan de arbeidsongeschikte werknemer en betaling van de transitievergoeding.

Bij een bank werkt een hoog geplaatste werknemer die arbeidsongeschikt is. De bank vermoedt het bestaan van een alcoholprobleem. Omdat de werknemer niet meewerkt aan de re-integratie en niet reageert op oproepen van de bank, wil de bank de kantonrechter verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Om dat te kunnen doen is overlegging van een deskundigenoordeel van het UWV vereist. Als de bank het UWV om een deskundigenoordeel vraagt, oordeelt een arbeidsdeskundige van het UWV dat de re-integratie-inspanningen van de werknemer voldoende zijn omdat de werknemer voor zijn nalatigheid een plausibele grond heeft. Volgens de arbeidsdeskundige is het verwarrend voor de werknemer dat de werkgever geweigerd heeft het loon door te betalen, omdat een werkgever bij hoger opgeleide werknemers meestal geen loonsancties oplegt, aangezien dit contraproductief en niet herstelbevorderend werkt. De werknemer was bovendien volgens de arbeidsdeskundige zeer beperkt belastbaar voor arbeid. De werkgever had er volgens de arbeidsdeskundige ook voor kunnen kiezen om de loondoorbetaling te weigeren voor het aantal uren dat de werknemer belastbaar was.
Vanwege dit deskundigenoordeel ziet de bank af van het indienen van een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. In plaats daarvan treft de bank met de werknemer een regeling waarbij deze een deel van het loon tijdens ziekte (bijna € 12.000 bruto per maand, in totaal ruim € 80.000 bruto) betaalt en waarbij de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd met betaling van de transitievergoeding (bijna € 100.000 bruto).
De bank dient ook een klacht in bij het UWV over het deskundigenoordeel. Het UWV erkent daarop dat het deskundigenoordeel niet aan de kwaliteitseisen voldoet, dat de arbeidsdeskundige zich had moeten beperken tot wet- en regelgeving en dat hij het geven van een oordeel over de belastbaarheid van de werknemer had moeten overlaten aan een verzekeringsarts. Als de bank vervolgens het UWV aansprakelijk stelt voor het betaalde bedrag van ongeveer € 180.000 bruto (stellend dat bij een juist deskundigenoordeel de arbeidsovereenkomst zou zijn ontbonden zonder toekenning van een transitievergoeding), geeft het UWV echter niet thuis. Het UWV stelt dat de bank niet mocht uitgaan van de absolute juistheid van het deskundigenoordeel, omdat het geen besluit is maar een niet-bindend advies. Ook stelt het UWV dat de bank het oordeel van het UWV over de klacht had moeten afwachten en daarna het ontbindingsverzoek had moeten indienen. Dan had de bank volgens het UWV een zeer grote kans gehad dat de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd zonder dat de bank een deel van het loon tijdens ziekte had moeten doorbetalen en zonder dat de bank de transitievergoeding had moeten betalen. Als de bank vervolgens schadevergoeding bij de rechtbank vordert, betwist het UWV ten aanzien van elk van de criteria die gelden voor het bestaan van een verplichting tot schadevergoeding wegens het plegen van een onrechtmatige daad, dat daaraan voldaan is. De rechtbank beoordeelt daarom al deze criteria.
Aan de eis dat het UWV onrechtmatig heeft gehandeld is volgens de rechtbank voldaan. Omdat het deskundigenoordeel van het UWV door de wetgever bedoeld is als uitgangspunt voor de rechter bij het ontbindingsverzoek, kan een onzorgvuldig tot stand gekomen of onjuist deskundigenoordeel onrechtmatig zijn tegenover de werkgever of de werknemer. Het deskundigenoordeel van de arbeidsdeskundige is volgens de rechtbank zodanig onzorgvuldig dat sprake is van onrechtmatigheid ten opzichte van de bank.
De rechtbank oordeelt ook dat het onrechtmatig handelen aan het UWV kan worden toegerekend.
Ook is volgens de rechtbank sprake van causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van het UWV en de schade van de bank. De rechtbank acht het zeer waarschijnlijk dat een zorgvuldig tot stand gekomen deskundigenoordeel zou inhouden dat de werknemer verwijtbaar niet voldaan heeft aan zijn re-integratieverplichtingen. Als het UWV dat anders zou zien had het UWV dat volgens de rechtbank moeten onderbouwen, te meer daar het UWV daarvoor de expertise in huis heeft. De rechtbank neemt dan ook aan dat het causale verband bestaat.
Het UWV had ook betwist dat de door het UWV geschonden norm strekt tot bescherming van de schade die de bank heeft geleden (de zogenoemde eis van “relativiteit”). Ook aan deze eis is volgens de rechtbank echter voldaan omdat het doel van het deskundigenoordeel is dat de werkgever en de werknemer zich daarnaar richten.
Ter discussie staat dan nog of de schade in zodanig verband tot het gebrekkige deskundigenoordeel staat dat die schade aan het UWV kan worden toegerekend. Aan deze eis is volgens de rechtbank voldaan omdat het UWV had kunnen voorzien dat een gebrekkig deskundigenoordeel bij de bank zou leiden tot serieuze twijfel over de juistheid van het deskundigenoordeel en dat de bank daarom zou proberen de arbeidsovereenkomst op een andere wijze te beëindigen.
Daarmee staat vast dat het UWV aan de bank schadevergoeding moet betalen wegens het plegen van een onrechtmatige daad. De rechtbank moet dan nog beoordelen hoe groot die schadevergoeding dient te zijn. Het UWV had gepleit voor vermindering van die schadevergoeding omdat sprake zou zijn van eigen schuld van de bank, aangezien de bank zelf heeft gekozen voor het treffen van een regeling met de werknemer. Volgens het UWV had de bank ook anders kunnen handelen. Voortzetten van de re-integratie zou volgens de rechtbank echter niet tot minder schade voor de bank hebben geleid, omdat dan het loon doorbetaald zou moeten worden, volgens de cao van de bank ook nog na het tweede ziektejaar. Maar als de bank ondanks het gebrekkige deskundigenoordeel toch de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter zou zijn gestart en daarbij zou hebben gewezen op de gebreken in het deskundigenoordeel, zou de bank volgens de rechtbank een redelijk grote kans op succes hebben gehad. Daartegenover staat volgens de rechtbank dat de bank geen zekerheid zou hebben dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen, terwijl de bank daar wel een gerechtvaardigd belang bij had. Ook acht de rechtbank van belang dat de bank bij de getroffen regeling met de werknemer niet het hele loon heeft doorbetaald. Daardoor had de bank de schade dus al beperkt. Alles afwegend is de rechtbank van mening dat het UWV aan de bank 40% van de geleden schade moet vergoeden.